‘Voor mij zul je vooral de collega-hemelbestormer blijven uit de pioniersjaren van Humo’
Herman, je raadt nooit wat Guy me nu weer heeft gelapt. Wil ik aan een Corneel beginnen, moet ik toch wel een In Memoriam schrijven zeker. Ja, je lacht, maar de clou moet nog komen: het is het jouwe. Zullen we dan maar beginnen met je lach? Want zo ben ik me jou altijd blijven herinneren: graag en voluit lachend, onberekenend en aanstekelijk lachend tot er tranen in je ogen stonden. Je was bij mijn weten ook de enige Humo-redacteur die moppen vertelde. Het was gewoon sterker dan jezelf. De Moppen van Herman De Coninck. Ken je die nog met die stront en die hoed, iets van een kakkewiet die was weggevlogen of zoiets? En die van Pudding en Gisteren, de oermop?
We hebben lange jaren in elkaars onmiddellijke nabijheid gezeten in de Livornostraat, eerst tegenover elkaar, later naast elkaar, ik in de inham naast de schouw, jij ervoor. Ik hoefde me maar een kwartslag naar rechts te draaien om je van je werk af te houden. Soms zei je Sst! en timmerde je gedreven door op die kleine nijdige lichtgewicht-tikmachine waarmee je systematisch alle o-tjes uit het papier mepte. Dan wist ik dat het deadline geblazen was. Want je kon lummelen als de beste, maar niemand kon zoals jij nog een goed tweebladzijdenstuk uit de machine rammen als de nood het hoogst was, dat wil zeggen als een uur voor de deadline weer eens bleek dat er nog een gat moest worden dichtgereden van hier tot in Marcinelle.
En hoe vaak heb ik je veelbesproken interviews niet op wonderbare wijze tot stand zien komen, rechtstreeks van het bandje uitgetikt, verknipt en verlijmd met schaar en scotch tape tot er geen twee vellen nog dezelfde lengte hadden, vervolgens nog eens bewerkt met verwijzende pijlen en met je quasi onleesbaar gekrabbel in hoekjes en kantjes, tot grote wanhoop van de secretaresse die geacht werd er haar jongen in terug te vinden. De legendarische interviews van De Coninck en Piryns, ik heb de bundel uit 1972 nog eens bovengehaald, ‘Woe is woe in de Nedderlens’. Weet je dat de helft van jullie geïnterviewden inmiddels overleden is? Louis-Paul Boon, Simon Carmiggelt, Jules de Corte, Joris Ivens, Karel Jonckheere, Louis Major, Piet Theys… En nu dus ook de helft van hun interviewers.
Ik kwam net uit het bad toen ik het nieuws hoorde. Achteraan het radiojournaal geplakt, ‘een pas binnengelopen bericht dat wij onze luisteraars toch nog willen meegeven. Wij vernemen het overlijden van de Vlaamse dichter en essayist…’ Ik stopte met me af te drogen. Ik verwachtte een naam uit een oudere generatie. En dan volgde ‘Herman de Coninck’. Wat viel de bliksem kortbij, Herman. Er verliep geen tel tussen de bliksem en het gedonder. Hij viel op het bureau naast mij. Anderen hebben je inmiddels op radio en tv herdacht als de grote, veelgelezen dichter, ‘transparant maar niet oppervlakkig’. De spreekbuis van een generatie die lichtvoetig debuteerde in de jaren 60, zoals jij, en waarvan je in je laatste bundels zo virtuoos de ontnuchtering, de melancholie en de loutering hebt verwoord.
Maar voor mij zul je vooral de collega-hemelbestormer blijven uit de pioniersjaren van Humo, en als ik vandaag aan je terugdenk hoor ik Bob Dylans Dream: ‘With haunted hearts through the heat and cold We never thought we could ever get old We thought we could sit forever in fun But our chances really was a million to one. As easy it was to tell block from white It was all that easy to tell wrong from right And our choices were few and the thought never hit That the one road we traveled would ever shatter and split.’
Zo dat schiet aardig op, want we sluiten vroeger af vandaag. We gaan toch voetballen Herman! Mag ik die voetbalschoenen nog eens gebruiken die je me vorige keer hebt geleend? Doet de Piet mee?
DINSDAG 27 MEI 1997 – HUMO