GREAT AMERICAN DREAM MACHINES.
Toeval bestaat niet. Toen ik vanmorgen gauw even om de hoek ging tanken, stond er voor mij een ouwe, zo op het oog tien meter lange ceremonie-wagen rustig voor zich uit benzine to slikken. Hij was daar zeker nog een kwartier mee doorgegaan als de eigenaar niet had verordonneerd om bij 1000 frank te stoppen. ‘Ik heb er zo nog vijf in de garage staan,’ zei hij, ‘en de dag dat ik die allemaal laat voltanken, ben ik failliet.’
Bij nader toezien bleek al die blikken staatsie een Imperial Le Baron uit 1960 te zijn: vooraan een glimlachend luxaflex-gebit, zowel links als rechts dubbelziende koplampen, en achteraan pure statigheid: twee hoge rugvleugels met achterlichten als zo meteen wegschietbare raketten, waartussen heel waardig wordt afgegleden naar een platte, majestatische kont, slechts met een duur sleuteltje open te krijgen.
Een uur later trek ik ter redactie de Recensieboekenkast open en valt er een boek uit, Great American dream machines, ondertitel Classic cars of the ’50s and ’60s, waarin een foto van deze Le Baron. Een kijkboek. (Je kunt het natuurlijk ook tegen je oor houden, maar dan zie je niks.) Het meest opvallende erin is dat deze Le Baron helemaal niet opvalt. Het hele boek staat vol soortgelijke auto’s die zich lijken op te maken voor een wereldkampioenschap traagrijden.
Ever Meulen heeft zo’n open-dak-slee wel eens als vrouw getekend. Open dak: zoiets als een schedeldak met niets eronder. ‘Niets eronder’ is altijd opwindend. Vraag: is een auto vrouwelijk of mannelijk. Hij is in elk geval pre-feministisch. Hij is om mee uit te pakken, dus mannelijk. Hij is lang, zie Le Baron, en ook lengte schijnt mannelijk. Lengte wordt met de handen aangegeven. Maar hij/zij maakt zich driedubbel op, dus is ze vrouwelijk.
Al dat chroom, het doet denken aan een vrouw die voldoende lipstick heeft voor een mond of drie. En zo lijken al deze auto’s dan ook te lachen: met een mond of drie. Allemaal blinkend gelipte voluptueuzigheid vooraan.
Maar ook achteraan. De Cadillac Fleetwood 59-60 heeft achterlichten als infrarood voorverwarmde vagina’s. Overdaad. Bij andere Cadillacs schiet staartvinverlichting uit agressieve v’s te voorschijn zoals lipstick uit zijn hulsje. En doet die lipstick dan weer niet aan iets heel mannelijks denken?
Kortom de auto van de American Dream is zowel mannelijk als vrouwelijk, ik zou er zelfs geld op durven te verwedden dat hij opzettelijk met al die seksuele symboliek is uitgedesigned, op een bestudeerde fifty-fifty-basis. Geld is trouwens nog zoiets. Uit wiens zak komt dat in dit geval? Of komt het uit het preutse gleufje van een portemonnee? Allemaal vragen.
Eén zekerheid is er. Ik had in die tijd een neef, vijfentwintig jaar ouder dan ik, een mankepoot, een artistiekeling, een amateuristische pianoleraar, en nog amateuristischer landschapsschilder, een ziekelijk schoolverzuimer die dank zij de avondschool binnenhuisarchitect geworden was, en die had derdehands gekocht: een 1954 Studebaker Starliner, ontworpen door Raymond Loewy, de designer van de coca-colafles en van de rondste ijskast aller tijden. Die Studebaker, ik had er alleen een Dinky Toy-versie van, is de mooiste auto die er ooit is gemaakt.
Dit gezegd zijnde wil ik wel toegeven dat je er zelf vroem-vroem bij moest zeggen, althans bij de Dinky Toy, maar ook zo piepklein had hij zijn witte bandjes, zoals een zondig eerste-communizieltje zijn witte randjes heeft. Deze Studebaker was niet overdadig, zoals zijn chromen soortgenoten uit dit boek. Hij wàs geen soortgenoot. Hij was zichzelf, voor Amerikaanse normen bijna een understatement van een auto, lager bij de grond gestroomlijnd, en lijnend in de twee betekenissen des woords bijna, ach, die lijn, iets met een snelle elegante pen getekend, en daar hield hij zich aan, zo zelfbesloten als hij was.
Het zou best kunnen dat de Studebaker daardoor een gevaar op de weg was. Elke andere Amerikaanse blikkeraar zag je in het zonlicht kilometers ver komen aanflashen, de Studebaker wàs er ineens, bijna chroomloos, sober, genadeloos en was meteen ook voorbij.
Zo verging het mijn neef eigenlijk ook. Hij stierf, nauwelijks veertig, op het moment dat ik, nauwelijks vijftien, juist had besloten me definitief door hem te laten beïnvloeden.
Misschien heeft hij dat toch gedaan, mij beïnvloed, door die Studebaker van hem: die ene snelle lijn, waarvoor je er 5357 andere weggooit. Studebaker Starliner heette de auto. Rob Ackermans heette mijn neef. Ik ben blij dat zijn naam nog eens in een boek mag. Hij kon voorberijden als geen ander.