(Vrij, respectievelijk zeer vrij, naar Edna St. Vincent Millay)
Pijn, zit er echt niets anders op
dan de dagen die me zijn gebleven
haard en bed, en helaas ook dezelfde kop
met je te delen? Jij maar vragen, ik maar geven?
Het zij zo. Misschien dat het went.
Laten we eten. Breng de soep maar aan de kook.
Ik kan niet sterven voor jij zelf gestorven bent.
Zo lang jij echter leeft, ben ik er alvast ook.
Van het Millay-bedrijf voor Brandende Gedachten
ben jij ijskoud accountant,
maakt mijn zwier wel erg zwaar op de hand,
en heft belasting op mijn toch al korte nachten.
We zullen samen doodgaan, maar ik weet niet goed
of ik je al die dingen wel vergeven moet.
Uit “Zolang er sneeuw ligt”