Ze heeft alles om te zoenen, twee armen voor rond mijn hals
en aan het uiteinde daarvan zichzelf om te draaien en te keren.
Ze heeft twintig vragen en slechts twee ogen.
Die doen wat een vraagteken doet met een zin,
haar moeder met nieuwe kleren. Koketteren,
dan zal het wel mogen.
Of ze bij me slapen mag? Ze probeert te knipogen.
(Onder vier ogen mag het niet, misschien onder drie.)
Als ik later, tegen haar aan,
zeg: ‘het is hier lekker warm,’
antwoordt ze in haar slaap:’ dat heb ik
speciaal voor jou gedaan.’
Uit “Enkelvoud – Het meervoud van geluk”