Zes jaar heeft ze geleerd wat blijven was:
wat ouders deden, en wat alles dus ging doen:
een tafel bij een stoel, nu bij toen.
Het meervoud van geluk was: wij.
Sindsdien heeft ze geleerd wat enkelvoud is.
Zij. Nu weer half van jou, morgen half van mij.
Toen ze acht was was ze tien.
EĆ©n helft van haar gezicht lief,
de andere liever. Bang om te kiezen
tussen verliezen en verliezen.
Vandaag is ze gewoon twaalf.
Vier ouders, twee echt, twee stief.
Slapen gaan moet met eindeloos gezoen.
Ze wint altijd. Ze heeft geleerd wat blijven is.
Wat ouders niet en kinderen wel doen.
Uit “Enkelvoud – Het meervoud van geluk”