Bejaardentehuizen zijn een soort wachtzalen,
denkt hij, met een goddevader die om de haverklap
‘de volgende’ roept.
Hij is weer eens langs geweest, heeft haar
haar wekelijkse portie zoon bezorgd
en nu hij weggaat, roept ze hem achterna,
de rimpels in haar gezicht kringen
rond de o van haar mond als golven
rond ‘De schreeuw’ van Edvard Munch,
en er komt geen geluid,
alleen de wind raast door het land
als lange aa’s door lange ziekenzalen.
Uit “Zolang er sneeuw ligt – Kijk eens hoe echt”