Flamingo’s op poten zo dun als de ff’s
van mejuffer, of als twee sigarette-
pijpjes waaraan ze zuinig de rook
van zichzelf opzuigen: met dit soort
raffinementjes zetten ze zichzelf voortdurend
voorzichtig op stelten.
En hoe ze op één been staan, het andere
in hun veren opgeplooid als een handtas
onder de arm, deftige dames, wachtend op de tram
naar Rilke (psst, Germaine, laat niks merken,
daar zijn weer toeristen naar ons aan ’t kijken!).
Uit “Zolang er sneeuw ligt – Kijk eens hoe echt”