Ik kom van ver,
van waar jij mooi was tussen je haren
als een eiland tussen het riet.
En je mond viel traag, traag
over mijn gezicht als avond
over de landen, als stilte
over dit gedicht.
Hoe zijn mijn handen wit
sindsdien, als om te leggen in een schrijn:
in de droom dat wij nog samenzijn.
Uit “De lenige liefde – Met de vedel”