Middenin de vlakte van juli
kwam ik je tegen. Ik woon hier, zei je.
Ik keek naar de bloemen. Ja, dat zie ik,
zei ik, en waar leerde je de kunst
om niet lang te duren? Ook hier, zei je.
Je was lenig; en je woorden waren zo
doorschijnend, ik kon je er helemaal
door zien.
En daar lag ik al in het gras
en wat hield ik in mijn hand?
Een oortje, waarin ik het lange woord
‘lieveling’ uitgoot, zonder morsen
Uit “De lenige liefde”