En zij omhelsde hem met al haar
zonden en monden. En zij omhelsde hem
met al haar nachten. Met al haar
opnieuws. Met heel haar altijd.
Vanwaar bleef zij die verwarring halen?
Hij liep als in zachte regen
in haar woorden en kon nergens meer wonen
ter wereld, hij zwierf in liefde.
En zij leerde hem niet meer te kunnen
zeggen wat hij voelde,
zij leerde hem voelen.
Hoeveel benen sloeg zij rond hem heen
en hoeveel slangen?
En hoe langzaam loog zij ‘liefste’?
Het was een woord als vele maanden lang.
Uit “De lenige liefde”