(Vrij, respectievelijk zeer vrij, naar Edna St. Vincent Millay)
Als jouw verdwijnen maar betekenen zou
dat ik nu verder met mezelf kon leven
– ik sluit de deur, waar waren we gebleven, ik gooi wat blokken in het vuur tegen de kou,
een boek van Chaucer ligt nog op de bladzij open
van voor je binnenkwam. Ik heb nog donker bier
en Bach: vandaag alleen al is een eeuw of vier –
dan zou verlies op winst nog mogen hopen.
Als jouw verdwijnen maar zou zijn: met rust
gelaten worden, ga dan, geef mij dan die rust,
laat mij gelàten worden, laat mij niet meer horen
hoe ik (wie, ik?) in donkere dagen en in blanke nachten
op niets en niemand lig te wachten,
jou kwijt zijnde, mezelf verloren.
Uit “Zolang er sneeuw ligt”